‘Als je maar weet dat ik geen slappeling ben,’ zei ik tegen de sportredacteur. ‘Dat weet ik,’ antwoordde hij. ‘Het is oké.’ Opgelucht legde ik de telefoon neer, maar ik voelde me ook wel een beetje vreemd. Nooit eerder had ik er bij een redactie voor gepleit om iets niet op te schrijven, ook al had de geïnterviewde het wel gezegd. Andersom is wel een aantal keer gebeurd, dat een eindredacteur iets schrapte uit mijn verhaal, bijvoorbeeld een kennelijk iets te gruwelijk detail in mijn interview met de machinist die negen keer iemand voor zijn trein had gehad.
Eind december interviewde ik de jonge, veelbelovende voetbalscheidsrechter Serdar Gözübüyük. Het zou een human-interestverhaal worden voor NRC Next, een portret van de mens, zijn drijfveren en ambities. Aan het eind van het gesprek vroeg ik hem naar een kwestie die eerder die maand speelde: hij was anoniem, en naar later bleek vals beschuldigd van pokeren met voetballers (een doodzonde voor een scheidsrechter, dat spreekt). Ik wilde weten wat die beschuldiging met hem had gedaan, en ook was ik benieuwd waarom hij überhaupt pokerde. Het leek me dat hij zich daarmee kwetsbaar maakte. Nee, zei hij, hij had in zijn hele leven maar een paar keer gepokerd en nooit, nooit met spelers. Gekweld keek hij me aan en zei dat ik die jaloerse mensen die hem een mes in de rug wilden steken alsnog zou laten winnen als ik over de affaire zou schrijven. Ik zegde niks toe, tenslotte ben ik de interviewer en bepaal ik zelf wat ik opschrijf of niet. Maar uiteindelijk kwam er niets over in de krant, omdat ik maar 1100 woorden had en het niet belangrijk was voor het verhaal.
Toen belde afgelopen vrijdag ineens de sportredactie van NRC Handelsblad, ze wilden het interview ‘doorplaatsen’ in hun eigen katern. En of ik nog even wat over die pokerkwestie wilde toevoegen, want daar had ik het toch ook over gehad met de scheids? ‘Best,’ zei ik.
Echtgenoot H., voetballiefhebber en -volger, was verbaasd. ‘Nu nog schrijven over dat pokeren? Niemand heeft het er meer over gehad, het gerucht is uit de wereld en dan ga jij het weer oprakelen?’ Ik wilde de hakken in het zand zetten (‘wie is hier nou de journalist?’), maar toen ik de opname van het interview nog eens beluisterde en ik Gözübüyük met bittere stem hoorde praten over de kwaadsprekerij jegens hem, ging ik twijfelen. Was het sop de kool wel waard? Ging ik dit niet opschrijven om de KNVB te pesten (daar had ik wel enige reden voor)? Ik kwam er niet echt uit, maar besloot toen: bij twijfel niet doen. Het was oud nieuws dat eigenlijk nooit nieuws was geweest, en om dáárvoor nou in mijn recht als journalist te gaan staan… Mijn stoerheid moest ik maar bewaren voor belangrijker zaken.
Dit is klein bier natuurlijk in het licht van de journalistiek-ethische discussies die de afgelopen weken woedden (Koelewijn-Tulleken, RTL-VUmc, Castricum-Tahir) en die ik met grote interesse volg. Maar de afweging is steeds hetzelfde: staat de eventuele schade die je bepaalde personen berokkent in verhouding tot het belang van de lezer, die recht heeft op informatie en, voeg ik daaraan toe, op een goed en coherent verhaal? Voor het eerst heb ik daar nu dus ‘nee’ op gezegd. Het was even slikken, maar ik geloof dat ik er goed aan gedaan heb.
En o ja, het verhaal is hier te lezen.
Fijn! En deze zin plak ik op de muur: Maar de afweging is steeds hetzelfde: staat de eventuele schade die je bepaalde personen berokkent in verhouding tot het belang van de lezer, die recht heeft op informatie en, voeg ik daaraan toe, op een goed en coherent verhaal?
Mooie blog weer, Brigit. Dit soort afwegingen zijn altijd moeilijk. Maar ik denk dat je de beste keuzes maakt door eerst mens te zijn en dan journalist.